Boeken over bomen, boeken over mensen
Valerie Trouet over ‘Wat bomen ons vertellen’
& Jozef Keulartz over ‘Boom Mensen’
Middenfoto: Met al hun grillige groeivormen tonen bomen dat ze zich net zo onvoorspelbaar kunnen ontwikkelen als alle andere levende wezens. (foto jpe)
Volgens de befaamde voormalige ‘Vlaamse minister tegen het milieu’, Joke Schauvliege, is het de functie van een boom om gekapt te worden. In ‘Wat bomen ons vertellen’ schuift bio-ingenieur Valerie Trouet een meer constructieve functie naar voor: bomen leren ons over het verleden. Haar boek is een populair-wetenschappelijk werk over dendrochronologie, een wetenschapsdiscipline die in 'gewone' taal boomtijdkunde heet. Maar ook deze term klinkt mysterieus. Filosoof Jozef Keurtz schreef dan weer met ‘Boommensen’ een boeiend en toegankelijk milieufilosofisch essay dat heel wat stof biedt voor intense discussies. Zijn basisstelling luidt dat de vermenselijking van dieren en planten tot een betere omgang met hen heeft geleid maar ook negatieve gevolgen heeft voor een ecologisch verantwoord natuurwildbeheer.
Valerie Trouet: “Wat bomen ons vertellen”
Op de lagere school leerde ik dat we de ouderdom van bomen kunnen afleiden uit hun jaarringen. Net als Valerie Trouet had ik geen benul dat er daar een hele wetenschappelijke discipline kon worden op gebouwd. Als dendroklimatologe bestudeert Trouet aan de hand van jaarringen de invloed van het klimaat op ecosystemen en samenlevingen in het verleden.
Dendrochronologie
Het boek van Trouet is doorspekt met anekdotes, weetjes en boeiende verhalen. Hoe bijvoorbeeld uitgerekend het woestijngebied in het zuiden van de VS het centrum werd van de dendrochronologie, de discipline die archeologische vondsten dateert met behulp van jaarringpatronen van het houtmateriaal.
Het boeiendst zijn de verslagen van de expedities (o.m. in Tanzania en Griekenland) waar Trouet zelf aan deelnam. In Griekenland bevindt zich de oudste boom van Europa, met een leeftijd van 1.075 jaar. Een jonge knaap vergeleken met de oude knarren uit Noord-Amerika waarvan de oudste 5.062 lentes telt. (Het is veelzeggend dat de identiteit en locatie van de oudste bomen geheim wordt gehouden om hen te beschermen tegen vandalen.)
De meeste oerbossen in Europa werden al in de tijd van de Romeinen vernietigd terwijl de ontbossing in de VS pas in de 19de eeuw begon. Trouet legt bevattelijk uit hoe dendrochronologen door het vergelijken van overlappende jaarringpatronen van levende bomen (wat met speciale boortechnieken kan zonder de boom te beschadigen) met boomresten en houtmateriaal uit het verleden een hele chronologie in elkaar kunnen puzzelen. De dateringsmethoden van de dendrochronologie zijn een pak preciezer en betrouwbaarder dan de koolstofdatering (die wel verder in de tijd kan teruggaan). Toch gaat de Duitse eiken-dennenchronologie maar liefst terug tot 10.641 v.Chr.
Jaarringen en klimaat
Behalve door de mens wordt het klimaat beïnvloed door de baan van de aarde, de straling van de zon en vulkanische activiteit. De baan van de aarde om de zon verandert op cyclische wijze wat zorgt voor een afwisseling tussen ijstijden (glacialen) en warmere periodes (interglacialen). Momenteel bevinden we ons in een interglaciaal en zouden we over enkele tienduizenden jaren terug een ijstijd mogen verwachten. Maar ook de straling van de zon zelf varieert cyclisch, wat we kunnen achterhalen aan de hand van de aanwezigheid van radioactieve isotopen in de ijslagen in Groenland en Antarctica. Vulkanische activiteit kan in de stratosfeer een sluier creëren die de zonnestralen belemmert. Gevolg: koudere temperaturen.
De meeste meteorologische meetstations dateren van na de start van de industriële revolutie, dus toen de mens het klimaat reeds begon te beïnvloeden. Op basis van klimaatproxy's (indicatoren of bronnen die ons iets vertellen over het klimaat van het verleden) zoals jaarringen van bomen, ijskernen uit het poolijs, stalagmieten en oceaansedimenten kunnen wetenschappers het klimaat van vóór de industriële revolutie reconstrueren.
Het jaarringpatroon van een boom wordt bepaald door de klimatologische omstandigheden. Hoe beter het jaar, hoe meer de boom kan groeien en hoe dikker zijn jaarring. Via de houtdichtheid van een jaarring kan men zelfs de zomertemperatuur van het desbetreffende jaar achterhalen. Zo was Trouet betrokken bij een project dat de temperatuur in de Pyreneeën reconstrueerde van 1260 tot 2005. Omdat meteorologen als sinds 1882 de temperatuur meten in de Pyreneeën konden de wetenschappers voor de daaropvolgende periode de accuraatheid van hun methode controleren. Een team bestaande uit twee klimatologen en een dendrochronoloog deed deze oefening op een globaal niveau vanaf 1400. Dat resulteerde in de bekende hockeystick: een licht dalende lijn met een scherpe stijging vanaf 1850. Die hockeystick werd het beeld van het eerste IPCC-rapport van de VN.
Klimaat en menselijke geschiedenis
Door deze klimaatproxy's uit het verleden te vergelijken met historische documenten kunnen we de verbanden tussen klimaat en geschiedenis onderzoeken. Daarbij moeten we volgens Trouet opletten voor deterministische verklaringen waarbij het wel en wee van oude beschavingen volledig wordt verklaard vanuit klimaatveranderingen. De relatie tussen klimaatgeschiedenis en menselijke geschiedenis is complex. De impact van klimaatverandering wordt meebepaald door de veerkracht en aanpassingsstrategie van een maatschappij. Er zijn winnaars en verliezers. De landbouwnederzettingen van de Vikingen op Groenland moesten wijken tijdens de Kleine IJstijd terwijl de nomadische Inuit floreerden omdat ze nu het hele jaar door konden jagen. De Gouden Eeuw van de Nederlandse Republiek vond plaats in de Europese Kleine IJstijd omdat de Nederlanders de veranderingen (waardoor ze ook hard getroffen werden) optimaal konden benutten.
Trouet beschrijft in haar boek de invloed van de (wijzigende) klimaatomstandigheden op de opkomst en het verval van Angkor, de rijken van de Maya's, de Mongolen en de Oeigoeren en de pueblocultuur in het zuiden van de VS. Ik ga hier wat dieper in op de val van het Romeinse rijk omdat dit in rechtse kringen deel uitmaakt van het politieke discours.
De val van het Romeinse rijk
Historici debatteren nog steeds over de het aandeel van interne factoren (corruptie, burgeroorlogen) en externe factoren (invasies van de barbaren, epidemieën) in de neergang van Rome. Vanaf 250 n.Chr. werd Rome geconfronteerd met drie eeuwen instabiel klimaat: een afwisseling van natte en droge periodes die gepaard gingen met koude zomers. Dus is het niet denkbeeldig dat het klimaat bijdroeg aan de val van het Romeinse rijk. Maar een correlatie is nog geen oorzakelijk verband. Een realistisch scenario is er volgens Trouet een dat de interactie tussen klimaat en politieke en maatschappelijke factoren laat zien. Ze schets drie scenario's.
Het eerste gaat uit van de negatieve impact van het instabiele klimaat op de landbouwproductie. De koudere zomers verkleinden de oogst in Europa, terwijl de droogteperioden de graanvoorraden in Noord-Afrika deed slinken. Het aantal vruchtbare overstromingen van de Nijl halveerde in die periode. Deze klimaatschommelingen waren niet te bestrijden met sociale en technologische innovaties. En de steden en legers moesten nu eenmaal gevoed blijven.
Een tweede scenario stelt dat de nomadische Hunnen door de droogte naar het westen werden gedreven en zo op hun beurt de Germaanse stammen naar het Romeinse rijk dreven.
Het derde scenario verbindt de klimaatverandering met epidemieën zoals malaria. In combinatie met de grootschalige ontbossing zorgde afwisseling van droge en natte decennia voor meer moerassige gebieden waar de muggen konden broedden die de malaria onder de mens verspreidden. (Deze drie scenario's lijken me ook gewoon compatibel te zijn.)
Na de val van het West-Romeinse Rijk (476) volgde de laatantieke kleine ijstijd (536-660), veroorzaakt door opeenvolgende vulkaanuitbarstingen, een zonneminimum en gewijzigde Noord-Atlantische luchtdrukverschillen waardoor in plaats van de warme lucht van de Atlantische Oceaan koude Siberische lucht over Europa waaide. Deze koudeperiode viel samen met pestuitbraken. Het Romeinse netwerk van schepen, steden en graanschuren bevorderde de pandemie. Maar het Oost-Romeinse rijk bleek veerkrachtiger dan het West-Romeinse en slaagde er in al deze rampspoed te overleven. (Jammer genoeg gaat Trouet niet verder in op wat die veerkracht precies inhield.)
Bosbranden en straalstromen
Trouet heeft het niet alleen over het verre verleden. Ook hedendaagse problemen komen aan de orde, zoals de Californische bosbranden. Twaalf van de vijftien grootste bekende bosbranden dateren van na 2000. De brandseizoenen in de VS duren steeds langer en het aantal grote branden stijgt elk jaar.
Van nature komen in het westen van de VS vooral loopvuren voor. Dit zijn branden die laag bij de grond blijven (en dus vooral grassen, struiken en jonge zaailingen treffen) maar de volgroeide bomen weinig schade berokkenen. Wel laten ze littekens na en aan de hand van de positie van de littekens in de jaarringen kan niet alleen het jaar maar ook het seizoen waarin de brand heeft gewoed worden achterhaald.
Opvallend is dat er in de 20ste eeuw nauwelijks littekens zijn. Dit komt doordat na de verwoestende brand van 1910 (waarbij meer dan honderd mensen stierven) de US Forest Service door haar bosbeheer er in slaagde grote branden te voorkomen. Maar loopvuren blijken nu nodig om de bossen gezond en vitaal te houden. Ze voorkomen dat de ondergroei te dicht wordt en als brandstof kan fungeren voor grote branden. Gekoppeld aan de hogere temperaturen en droogte van de voorbije decennia zorgt dit voor de intensere branden van de afgelopen jaren.
Ook over de straalstroom (winden met hoge snelheid hoog in de atmosfeer) hebben dendrochronologen wat te zeggen. Wie de weerpraatjes van Armand Pien nog heeft meegemaakt, is bekend met de invloed van de straalstroom op ons weer. Klimaatverandering zorgt voor een veranderend gedrag van de Noord-Atlantische straalstroom wat tot de weerextremen zou leiden van de afgelopen jaren. Om beter zicht te krijgen op deze relatie is het handig te weten hoe de straalstroom zich gedroeg toen de mens nog geen invloed had de klimaatverandering. En ook daar spelen de dendrochronologen met hun jaarringenonderzoek hun rol.
Het boek van Trouet kreeg dit jaar de Jan Wolkers prijs voor het beste Nederlandstalige natuurboek. Voor mij is het vooral een geslaagde kennismaking met een fascinerende wetenschappelijke discipline.
Jozef Keulartz: “Boommensen”
Een geheel ander soort boek is ‘Boommensen’ van milieufilosoof Jozef Keulartz. Daarin schetst hij de recente ontwikkeling in ons denken over dieren en planten. Dit kenmerkt zich door een toenemende vermenselijking van de natuur. Hoewel dit heeft bijgedragen tot een betere omgang met de natuur kleven er ook nadelen aan.
De groeiende morele kring
Vooruitgangsoptimisten zien in de menselijke geschiedenis een proces van uitbreiding van de morele kring. Aanvankelijk waren alleen stamgenoten voorwerp van ethische consideratie. Stapsgewijs werd dit uitgebreid naar alle mensen, ongeacht afkomst, levensbeschouwing, geslacht en seksuele geaardheid. Meer en meer mensen vinden dat dieren in de morele kring moeten worden opgenomen en intussen zijn de eerste pleidooien verschenen om dat ook met planten te doen.
Dit is een tegenreactie op het antropocentrisme dat de mens centraal stelt en als een superieur wezen ziet dat essentieel (en niet gradueel) verschilt van alle andere wezens op aarde.
De milieu-ethiek (ontstaan in de vroege jaren '70) heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Baanbrekend was het boek ‘Animal Liberation’ (1975) van de Australische ethicus Peter Singer. Het toelatingscriterium om tot de morele gemeenschap te behoren haalt Singer bij Jeremy Bentham:
« The question is not ‘Can they reason?’ nor, ‘Can they talk?’ but, ‘Can they suffer?’ »
Net zoals Bentham is Singer een utilist die handelingen ethisch beoordeeld naar hun gevolgen.
Een ander invloedrijk denker, wijlen Tom Regan (‘The case for Animal Rights’, 1983), deed beroep op de plichtethiek die teruggaat op Kant. De categorisch imperatief van Kant dat een mens niet als middel mag gebruikt worden maar moet behandeld worden als doel op zichzelf, paste hij toe op dieren. Dieren bezitten net als mensen een intrinsieke waarde. Terwijl Singer alle gewervelde dieren tot de morele kring rekent, bleef dit bij Regan beperkt tot dieren met een zeker (zelf)bewustzijn. (Over het moeilijke vraagstuk wat bewustzijn is en hoe we het kunnen vaststellen, zwijgt Keulartz.) De wetgeving rond dierenbescherming in Nederland heeft ook de intrinsieke waarde van dieren als uitgangspunt opgenomen.
De verkleutering van de natuur
De overgang van antropocentrisme naar zoöcentrisme gaat gepaard met vermenselijking van dieren. Maar deze vermenselijking die geleid heeft tot grotere aandacht voor dierenwelzijn heeft ook een schaduwzijde. De humanisering van dieren komt vooral tot uiting in de omgang met gezelschapsdieren die de grenzen van de absurditeit soms overschrijdt. Er worden nu blijkbaar hondenhuwelijken voltrokken, inclusief rode loper en pootafdruk op de trouwakte.
De vermenselijking mondt soms uit in verkleutering (pedomorfisme): men kent vooral kinderlijke eigenschappen toe aan dieren. Huisdiereigenaren beschouwen hun dier als een gezinslid dat de kinderrol vervult. Voor een stuk is dat logisch wat dieren hebben tijdens het domesticatieproces deze rol zich ook aangemeten. In vergelijking met hun wilde soortgenoten behouden gedomesticeerde dieren jeugdige kenmerken (kinderlijke gezichten, speelsheid) als ze volwassen zijn. Dit wordt kunstmatig versterkt door fokkers met misvormingen als gevolg. Het hele dierenrijk verwordt overigens tot een knusse plek waar alles peis en vrede is. Zelfs bioloog Frans De Waal (die kritisch staat tegenover het beeld van de natuur als een grote gevechtsarena) klaagt dit beeld als onrealistisch aan. In de natuur doden dieren elkaar, sterven ze van honger en ziekte.
Dit verkleuterde beeld van de natuur botst met een beleid voor wildbeheer en biodiversiteit. Dit kwam tot uiting in het natuurgebied van de Oostvaardersplassen. Toen er voedselschaarste onder de grote grazers heerste, kwam het tot een conflict met actievoerders voor dierenrechten. Ze eisten dat de dieren zouden worden bijgevoederd. Ze kregen hun eisen ingewilligd maar daardoor is duurzaam wildbeheer onmogelijk geworden. De natuurlijke mechanismen die dieren evolutionair ontwikkeld hebben om voedseltekorten om te gaan ('verborgen winterslaap', vermindering van de vruchtbaarheid) worden uitgeschakeld. Zo kan er geen evenwicht tussen populatie en voedselaanbod ontstaan. Net als grootschalige bejaging zorgt bijvoederen de voorplantingssnelheid van dieren de hoogt ingaat. Sommige dierenrechtenfilosofen pleiten er zelfs voor om carnivoren via sterilisatie te laten uitsterven of via genetische modificatie te veranderen in herbivoren.
De wondere wereld van de planten
Voor de meeste mensen is de opname van planten in de morele kring een stap te ver. In de discussie over genetische modificatie gaat het bij tegenstanders vooral om de gevolgen voor mens en milieu, niet om de intrinsieke belangen van de planten zelf.
Paul Taylor (‘Respect for Nature’, 1986) pleit voor een 'biocentrisch egalitarisme' en 'interspecifieke onpartijdigheid': ongeacht de soort waartoe ze behoren moeten alle organismen met de gelijke zorg en respect worden behandeld. Als 'teleologische [doelgerichte, PV] centra van leven' hebben alle organismen een eigen goed, namelijk de realisering en de bevrediging van behoeften op een wijze die bij de soort past.
Voor velen een stap te ver, al zal de achterliggende morele intuïtie dat ook planten een zekere beschermwaardigheid bezitten toch ook velen aanspreken volgens Keulartz. Bovendien blijkt uit onderzoek dat planten over veel meer vaardigheden en vermogens te beschikken dan aanvankelijk werd gedacht. Zijn planten echt minderwaardig aan dieren?
‘The Secret Life of Plants’ uit 1973 van Peter Tompkins en Christopher Bird vormde een eerste aanval op de muur die mensen en planten scheidt. Op basis van onderzoeken van Steve Backtster (nota bene een expert in ondervraging met een leugendetector) werd beweerd dat planten gevoelens hebben, klassieke muziek smaken en de gedachten van mensen kunnen lezen.
Het boek was populair in alternatieve kringen van New Age en parapsychologie maar geen van de experimenten in het boek beschreven kon door plantenwetenschappers worden herhaald. Maar intussen bestaat er een discipline als plantenneurobiologie die aantoont dat planten heel wat meer kunnen dan aanvankelijk gedacht. Ze kunnen wat wij kunnen met onze vijf zintuigen. Ze zien bijvoorbeeld met behulp van chemische moleculen die als receptoren voor blauw, ultraviolet en rood licht fungeren.
Maar planten kunnen ook meer dan mensen. Ze hebben sensorische mechanismen ontwikkeld die de richting van de zwaartekracht kunnen detecteren. Planten kunnen ook onderling communiceren, ondergronds via de wortels en bovengronds door middel van geuren. Het meest opzienbarend is dat planten ook intelligentie bezitten: ze kunnen informatie verwerken en gebruiken om problemen op te lossen. Reeds Charles Darwin vermoedde dat de bewegingen van het wortelstelsel van een plant te maken hebben met intelligentie. Zijn 'wortelbreinhypothese', namelijk dat de worteltop werkt als het brein van een lagere diersoort zoals wormen, werd recent door onderzoek bevestigd. De elektrische signalen binnen de worteltop vertonen heel wat gelijkenis met de signalen van neuronen in de dierlijke hersenen.
De rechten van planten
In 2013 publiceerde filosoof Michael Marder ‘Plant-thinking: A Philosophy of Vegetal Life’. De recente wetenschappelijke inzichten nopen ons om onze voedselethiek te herzien, aldus Marder. Dit wil niet zeggen dat we geen planten zouden mogen eten, wel dat we ze niet mogen reduceren tot grondstoffen of opslagplaats van mineralen en vitaminen. Terwijl dieren zijn opgebouwd uit afzonderlijke organen, hebben planten een modulaire structuur. Ze bestaan uit verwisselbare onderdelen. Een dier dat een poot verliest, is kreupel; een plant die takken of bladeren verliest, groeit gewoon door. Meerjarige planten kunnen zich hernieuwen en hun onderdelen kunnen we als een geschenk in ons voedselpatroon opnemen. Eenjarige planten (tarwe, mais, rijst, soja) kunnen voor hem niet.
Dit alles betekent niet dat Marder vleesconsumptie wel aanvaardbaar vindt. Toch kreeg hij precies op dit punt kritiek van veganisten die zich blijkbaar aangevallen voelen. Volgens dierenrechtenethicus Gary Francione moet het onder één noemer brengen van koeien en koren wel het veganisme ondermijnen. Planten hebben volgens hem geen (zelf)bewustzijn, verlangens of andere belangen. Dat een plant op onbewuste wijze gewaar kan zijn van haar omgeving, verwerpt hij. Dit is voor hem even absurd als te zeggen dat een bel een onbewuste respons vertoont wanneer ze rinkelt als er elektrische stroom loopt door de draad waaraan ze is bevestigd. Daarom hebben we geen morele verplichting tegenover hen. Keulartz merkt fijntjes op: “Hij [Francione] zit wat planten betreft nog steeds gevangen in hetzelfde Cartesiaanse paradigma, waarin ook dieren als mechanisch werkende automaten werden voorgesteld.”
Er is een specifieke vorm van landbouw die voldoet aan de ethische eisen van Marder: permacultuur. Deze landbouw onderscheidt zich van industriële en biologische landbouw doordat er enkel met meerjarige planten wordt gewerkt. Wisselteelt en jaarlijkse grondbewerkingen zijn dan overbodig. Een specifieke vorm van permacultuur zijn de voedselbossen. In een voedselbos staan enkel eetbare soorten en het telt zeven lagen (van de kruinlaag tot de wortel- en knollenlaag) waaruit geoogst kan worden.
In 2018 werd in Nederland de ‘Green Deal Voedselbossen’ afgesloten tussen de overheid en andere belanghebbende partijen (waaronder natuurbeschermers en grondeigenaren) om de aanleg van voedselbossen te ondersteunen. Een punt van kritiek op deze voedselbossen is dat ze voor 80% bestaan uit uitheemse soorten die een bedreiging kunnen vormen voor de omliggende inheemse natuur. Maar volgens David Holmgren, een van de grondleggers van de permacultuur zijn uitheemse soorten de symptomen (en niet de oorzaak) van de veranderende ecosystemen. Deze nieuwe ecosystemen zijn ontstaan door de degradatie van de historische ecosystemen. In plaats van krampachtig deze ecosystemen in stand te willen houden (zonder dat we de dieperliggende problemen willen aanpakken) kunnen we beter met deze uitheemse soorten nieuwe gezonde en duurzame ecosystemen ontwikkelen.
De koning der planten
Bomen hebben altijd een belangrijke religieuze en spirituele betekenis gehad. In veel culturen kent men de mythe van de kosmische boom die de as van de wereld vormt en de onderwereld (met zijn wortels), de mensenwereld (de stam) en de godenwereld (het bladerdek dat hoog in de hemel groeit) verbindt. Over heel de wereld worden heilige bomen vereerd, bijvoorbeeld als de verblijfplaats van goden. Verder zijn er geboortebomen (tijdens de middeleeuwen plantte men een appelboom bij de geboorte van een jongetje en een perenboom bij die van een meisje), gedenkbomen (bijvoorbeeld de kastanje bij het onderduikadres van Anne Frank) en fetisjbomen (bomen waar een helende werking van uitgaat).
Veel aandacht besteedt Keulartz aan ‘The Secret Lives of Trees’ (1991) van Jeffrey Goelitz die met bomen communiceert. Volgens Goelitz stralen bomen etherisch licht en innige liefde uit en helpen ze wezens om met elkaar in harmonie te leven. Aan eerbare hobby's als boomknuffelen en bosbaden (het meditatief wandelen door een bos) wordt daarentegen maar een korte paragraaf gewijd.
Met ‘Das Geheime Leben der Baüme’ (2015) schreef Peter Wohlleben een bestseller. (zie DGB 2020) Van boomknuffelen en communicatie met bomen moet deze boswachter niet weten. Toch lanceerden Duitse biowetenschappers en bosbouwkundigen een petitie waarin ze het onwetenschappelijke karakter van zijn boek aanklaagden. In de vermelde petitie stellen de wetenschappers bijv. dat er in tegenstelling tot wat Wohlleben beweert wel degelijk concurrentie bestaat tussen bomen om hulpbronnen (water, licht) die tot dezelfde soort behoren. Wohlleben verweert zich door te stellen dat deze critici niet overweg kunnen met zijn menselijke taal die ze als emotionaliteit beschouwen. Maar dergelijke taal maakt het mogelijk om een breder publiek te bereiken met wetenschappelijke kennis.
Wohlleben gebruikt beelden als groepsknuffels en vriendschappelijkheid tussen bomen van een zelf soort. Die hele vermenselijking neigt echter ook voor Keulartz te veel naar verkleutering. Wohlleben stelt het bos als een knusse plek voor waar alles koek en ei is. De wereld van de bomen is er één van liefde, vriendschap, compassie en ouderlijke zorg, in tegenstelling tot kunstmatige werkelijkheid van de stedelijke cultuur. Keulartz beschouwt dit als escapisme.
Bos(wan)beleid in Nederland
Eind jaren zeventig werd in Nederland de beweging ‘Kritisch Bosbeheer’ opgericht. Zij ijvert voor een ecologisch en natuurlijk bosbeheer waarbij het menselijk ingrijpen zoveel mogelijk vermeden wordt. De intensieve houtproductie wordt volledig afgewezen, evenals het herstel en de ontwikkeling van heidevelden en zandverstuiving omdat ten koste gaat van bosareaal.
In de loop van de jaren nam het aantal actiegroepen tegen het kapbeleid van ‘Staatsbosbeheer’, de grootste natuur en bosbeheerder in Nederland, alleen maar toe. Aanvankelijk viel Staatsbosbeheer als instelling rechtstreeks onder het ministerie van landbouw en natuur maar werd in 1998 verzelfstandigd (een vorm van privatisering). Het moest steeds meer eigen inkomsten zoeken die het zocht in toenemende houtproductie. Staatsbosbeheer kapte ook bossen om hen te vervangen door heide- en stuifzandgebieden. Op die manier wou het de biodiversiteit in Nederland ondersteunen. Het was ook financieel meegenomen dat het zo subsidies kon verwerven uit het Europese LIFE + natuurfonds voor bijzondere leefgebieden. Tussen 2013 en 2017 verdween 5400 hectare bos in Nederland, of een afname van 0,36% per jaar (zelfs Brazilië doet het beter met ‘maar’ 0,24%). In 2019 kwam het protest op een kookpunt en de bevoegde minister ontwikkelde een nieuwe bosstrategie. Die kon echter op geen gejuich van de bomenorganisaties rekenen: veel mooie worden maar het Staatsbosbeheer kan volgens hen gewoon doorgaan met kappen.
Keulartz toont zich wel positief:
''De komende tien jaar zal ons bosareaal met maar liefst 185 miljoen bomen worden uitgebreid. In steden en dorpen zullen meer bomen geplant worden, terwijl in landelijk gebied het aantal houtige landschapselementen, zoals houtwallen, struiken en heggen, zal toenemen. De vitaliteit van onze bossen zal verbeterd worden door ze qua ontwikkelingsstadia completer en qua soortensamenstelling diverser te maken. Ontbossing zal via herbeplanting ruimhartig worden gecompenseerd.''
Dat is de verdienste van de maatschappelijke druk door de bomenorganisaties. Maar hun onvoorwaardelijke afwijzing van elke houtkap is voor Keulartz een bedreiging voor de rijkdom van het Nederlandse landschap. De ligging van Nederland (een deltagebied van rivieren) in combinatie met de menselijke invloed, resulteerde in een variëteit van halfnatuurlijke landschapstypen met elk hun eigen plant- en diersoorten die uniek voor Nederland zijn: heidevelden, hooilanden, blauwgraslanden, rietlanden, petgaten en trilvenen. Wanneer de natuur op zijn beloop wordt gelaten, veranderen deze halfnatuurlijke landschappen met hun biodiversiteit in bos. Besluit: 'Kappen met kappen' is geen optie.
‘Boommensen’ leest als een trein. Het is beknopt (95 pagina's) en helder beargumenteerd. Maar soms voelt het iets te beknopt aan. Sommige thema's kunnen zeker meer uitgediept worden. Het laatste hoofdstuk over half natuurlijke landschappen roept de vraag op naar wat ‘natuurlijk’ eigenlijk is. Impliciet wordt gesuggereerd dat het ingrijpen van de mens niet (helemaal) natuurlijk is. Maar de mens is een natuurlijk wezen dat zijn evolutionair ontwikkelde vermogens gebruikt. De mens staat niet buiten de natuur. Is het bouwen van dammen van bevers ook niet-natuurlijk? ‘Natuurlijk’ grijpt de mens veel grootschaliger en drastischer in zijn omgeving in, maar kan de mens 'tegennatuurlijk' handelen? Impliceert dit dan niet dat er iets niet-natuurlijk aan de mens is?
Hoe dan ook, de redenering die Keulartz maakt rond de voor- en nadelen van de humanisering van dieren kan ik volgen. Bij die over Wollheben heb ik meer reserves. Misschien is de metaforiek van Wollheben inderdaad verkleuterend. Maar belangrijker is de vraag of de onderliggende visie van Wollheben wetenschappelijk klopt. Keulartz geeft één voorbeeld van wat niet wetenschappelijk zou zijn aan Wohlleben maar dat is toch wat weinig. Los daarvan, is ‘Boommensen’ een schoolvoorbeeld van een filosofisch boek voor een breder publiek dat maatschappelijk uiterst relevant is.
Pascal Versavel
Valerie Trouet: “Wat bomen ons vertellen. Een geschiedenis van de wereld in jaarringen”, Lannoo, 2020
Jozef Keulartz: “Boommensen. Over nut en nadeel van de humanisering van de natuur”, Noordboek, 2020.
Deze bijdrage werd eerder gepubliceerd in De Groene Belg 2028 van 28/11/2020